Voor 12 taartjes:
4 vellen bladerdeeg
250g boter
bloem
260g dessertrijst
2l melk
360g suiker
88g poeder voor vanillepudding
4 eieren
4 vanillestokjes
Doe de dessertrijst en 1,6l melk in een kookpot en breng de rijst op een matig vuur aan de kook.
Snij de vanillestokken overlangs in tweeën.
Schraap er de zaadjes uit en doe ze in de melk met rijst.
Laat de vanillepeul meekoken voor extra smaak.
Zet het vuur lager zodra het mengsel richting het kookpunt gaat.
Laat de pot bubbelen tot de rijst drie vierde van de melk heeft geabsor-beerd.
Roer regelmatig in de pot, zodat de rijst niet aan de bodem plakt en het risico op aanbranden vermindert.
Smeer de taartvormpjes in met wat boter.
Bepoeder de vormpjes met een laagje bloem. Verwijder het overtollige bloem.
Strooi een beetje bloem uit op je werkblad en rol het bladerdeeg uit.
Snij er rondjes uit die iets groter zijn dan de taartvormpjes.
Bedek de bodem en de randen van elk vormpje met een laagje bladerdeeg.
Druk op de randen van de vormpjes om overtollig deeg te verwijderen.
Los intussen het vanillepoeder op in 400g melk.
Strooi de suiker in de gare dessertrijst en schenk er het mengsel van melk en puddingpoeder bij.
Zet de pan op een zacht vuur. Blijf roeren terwijl de vanillepap bindt.
Verwijder daarna de peulen van de vanillestok en laat de rijstpap wat afkoelen.
Verwarm de oven voor op 175°C.
Scheid het ei. Roer het eigeel door de lauwe vanillepap. Het eiwit klop je op tot een stevig schuim.
Spatel het eiwitschuim onder de rijstpap.
Vul de taartvormpjes tot aan de rand met rijstpap.
Plaats ze op een ovenplaat en bak de taartjes 20 tot 25 minuten in de voorverwarmde oven.
Laat het gebak afkoelen en haal de rijsttaartjes uit hun vormpjes.